Ik moet huiswerk maken! Deze keer moet ik het naamwoordelijk gezegde behandelen! Er zijn negen koppelwoorden (Zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken, dunken en voorkomen). Ik kreeg bijv. de zin "De winkelier was gisteren heel boos". Is was dan wel echt een koppelwoord omdat het in verleden tijd staat?
Ben je op zoek naar het antwoord op die ene vraag die je misschien al tijden achtervolgt?