Zoals hierboven al gezegd, spreken ze in Latijns-Amerika en Spanje dezelfde taal, namelijk Spaans, maar geven ze er ieder hun eigen draai aan. En natuurlijk verschilt het Spaans tussen Latijns-Amerikaanse landen onderling ook behoorlijk. Je kunt het wel vergelijken met Engels in Amerika en Engels in Engeland.
Een aantal algemene verschillen:
- In Spanje zegt men veel 'vosotros' (jullie), in Latijns-Amerika zegt men veel meer 'ustedes' (u, meervoud)
- In sommige Latijns-Amerikaanse landen zegt men 'vos' in plaats van 'tu'.
Woorden die verschillen (ES staat voor Spanje, LA voor Latijns-Amerika):
auto: coche (ES), carro (LA)
postzegel: sello (ES), estampilla (LA)
grasveld: cesped (ES), pasto (LA)
loodgieter: fontanero (ES), plomero (LA)
huiswerk: deberes (ES), tarea (LA)
computer: ordenador (ES), computadora (LA)
aardappel: patata (ES), papa (LA)
vulling (bij de tandarts): el empaste (ES), la tapadura (LA)
perzik: el melocoton (ES), el durazno (LA)
aardbei: fresa (ES), frutilla (LA)
boter: mantequilla (ES), manteca (LA)
mobieltje: movil (ES), celular (LA)
knap: guapo (ES), lindo (LA)
En zo zijn er nog veel meer voorbeelden. Let wel, de woorden uit Spanje kunnen ook wel gebruikt worden in Latijns-Amerika, andersom is dit minder snel het geval. Zo zal iemand uit Latijns-Amerika ook wel 'movil' zeggen en niet alleen 'celular', een Spanjaard zou alleen 'movil' zeggen maar geen 'celular'.
- Bronnen:
-
de lesse van Mirella Gomez