Dat komt omdat die vervaltijd niet over dat ene deeltje gaat, maar een statistisch gegeven is betreffende een groep van deeltjes die voldoende groot is.
De vervaltijd geeft dus de kans weer dat een bepaald radioactief isotoop vervalt. Doordat we deze kans weten, alle deeltjes van 'dezelfde soort' evenveel kans hebben en we weten dat de deeltjes maar 1 keer kunnen vervallen (daarna worden ze een ander deeltje dat uiteraard nog steeds onstabiel kan zijn en weer vervallen, maar met een andere vervaltijd), kan je berekenen na hoeveel tijd hier slechts de helft van zal overblijven.
Vergelijk het met de lotto waaraan een enorme groep mensen zouden deelnemen. Iedereen heeft evenveel kans de lotto te winnen, maar eens gewonnen doe je niet meer mee aan dezelfde pot. Je kan op deze manier nooit voorspellen wie er de volgende trekking gaat winnen omdat iedereen evenveel kans heeft. Maar aan de hand van die kans zou je wel kunnen berekenen wanneer de helft van de deelnemers een keer gewonnen heeft, niet meer meedoen en dus na hoeveel tijd de groep deelnemers met de helft is afgenomen.
Met die radioactieve deeltjes werkt dat dus net zo.
Dus hoe korter de halfwaardetijd, hoe groter de kans op desintegratie.
Het is ook een gemiddelde, stel je hebt 100 Becquerel Co-60 dan zou deze na gemiddeld 5,3 jaar nog slechts 50 Becquerel bedragen. Heb je nu duizenden stalen van 100 Becquerel Co-60 dan zullen deze stalen niet allen op dezelfde moment een activiteit van 50 Becquerel bereiken, maar gemiddeld zal dat wel na 5,3 jaar zijn.