Het fenotype vind je niet: dat is hoe een organisme zich manifesteert.
Sommige eigenschappen zijn direct aan de buitenkant te zien of te meten: geslacht, haarkleur, huidskleur, kleur van de ogen, lichaamslengte, enzovoort. Die zijn direct manifest. Andere zaken, zoals bloedgroep, muzikaliteit, aangeboren afwijkingen die pas later duidelijk worden, manifesteren zich pas later.
Een voorbeeld: iemand met het genotype AA voor bloedgroep, heeft als fenotype bloedgroep A. Maar iemand met genotype AO heeft óók fenotype A.
Als je van een persoon de bloedgroep bepaalt, en A vindt, weet je dus het fenotype. Zo ziet het er 'aan de buitenkant' uit. Zo manifesteert de bloedgroep zich.
Pas bij DNA-onderzoek kun je het genotype bepalen, en weet je of het gaat om iemand met genotype AA of met genotype AO.
Het genotype zegt dus hoe de eigenschappen in de genen gecodeerd zijn, het fenotype zegt hoe de eigenschappen er 'aan de buitenkant' uitzien, hoe ze zich manifesteren.