Het Boeddhisme is uit het Hindoeïsme ontstaan en dat is in veel zaken nog te merken. Aan de basis staat natuurlijk Boeddha (zesde eeuw voor Christus). Zijn inzicht is bepalend geweest voor deze geestelijk stroming
Het Hindoeïsme kent vele goden en geesten, heel veel. Vandaar ook het belang van de cultus, de offerdienst, want die goden moeten tevreden gesteld worden. Daarbij is het ritueel, de voorgeschreven wijze van handelen, de vorm erg belangrijk. Daarom houden de Veda's en de Brahmana's zich daar zo mee bezig. Alleen door op de juiste wijze het ritueel te vervoeren, kan men hopen dat de goden de mens welgezind zullen zijn, hoewel dat nooit helemaal zeker is.
De mens zit volgens het Hindoeïsme gevangen in een keten van wedergeboorten, steeds weer gedoemd opnieuw geboren te worden en opnieuw te leven, tot het moment van een verlossend inzicht waardoor men uit die keten bevrijdt wordt en opgaat in Brahman, het goddelijk, het absolute.
Binnen het boeddhisme moet de mens moet los komen van zijn lichaam, van zijn zinnelijk bestaan en via de leer van Boeddha tot het inzicht komen dat hem bevrijdt uit de ketens van de wedergeboorte, zodat hij kan opgaan in het Nirvana, het goddelijke.
Veel boeddhisten kennen veel belang toe aan de goden en geesten zoals die in de boeddhistische kosmos voorkomen en hier wordt aan geofferd.