Een goede tip is om van het woordje 'mij' uit te gaan. Verander het woord 'hen' in 'mij',
dan hoor je of je 'hen' of 'hun' moet schrijven.
"De meester zet hen in de hoek". "De meester zet mij in de hoek". "De meester zet 'mijn' in de hoek", klinkt al niet dus is het fout om 'hun' te schrijven.
Bij 'hun' moet er nog iets achter omdat het een bezittelijk vnw is....het is hun vader of hun schuld enz.
Soms is 'hun' tóch een persoonlijk vnw. en geen bezittelijk vnw. daarom de volgende richtlijnen;
Je gebruikt 'hen' als het de functie heeft van lijdend voorwerp;
"Ik zie hen lopen"..( wie zie ik lopen?..hen)
"Ik heb hen gesproken"..( wie heb ik gesproken? ..hen)
Je gebruikt ook 'hen' na een voorzetsel;
"Ik geef het boek AAN hen".
"Ik zong een lied VOOR hen".
"Ik ging NAAST hen zitten".
Je gebruikt 'hun' als het de functie heeft van meewerkend voorwerp waar GEEN voorzetsel voor staat;
"Ik heb hun het boek gegeven".
"Ik vertel het hun".
Tip; als je 'hun' kunt vervangen door 'aan hen' heb je met een meewerkend voorwerp te maken.
"Ik heb hun het boek gegeven"..."Ik heb aan hen het boek gegeven".
Bij een bezittelijk vnw. gebruik je ook 'hun';
"Hun hond liep weg"..."Het is hun probleem".
Tip; Als in de zin de klemtoon ligt op hen of hun én het zijn personen, dan kun je hen/hun vervangen door 'ze';
"Je hebt hen te pakken" wordt dan "Je hebt ze te pakken".
"Ik heb hen een uitbrander gegeven" ..."Ik heb ze een uitbrander gegeven".
Met hen en hun kan je niet naar zaken verwijzen. Je kunt dus niet zeggen:
"Mijn sleutels, waar heb je hen/hun gezien?" Je gebruikt dan altijd 'die' of 'ze';
"Mijn sleutels, waar heb je die/ze gezien?"
Toegevoegd na 4 minuten:
"Zal ik hun de kaarten sturen"....of " Zal ik aan heb de kaarten sturen" is dus correct.