Het werkwoord doodverven heeft volgens Van Dales Groot Woordenboek der Nederlandse Taal zes
betekenissen, namelijk: (1) in de grondverf zetten, (2) aanleggen, (3) in figuurlijke zin met
woorden schetsen, niet uitvoerig beschrijven, (4) doen voorkomen, kenschetsen, (5) voorbestemmen: iemand met een ambt, een post doodverven, hem ervoor bestemd houden, en ten slotte
(6) als dader (van iets) noemen.5 Slechts in de laatste twee betekenissen bleef het woord tot op
vandaag in gebruik.
De term doodverf is van Middelnederlandse oorsprong en verwijst naar een lijkkleur.6 Dit
wordt onder meer geïllustreerd door twee passages uit het Leven van Jezus in een laat vijftiendeeeuws
manuscript van de hand van J. Brugman:
“Dat aensichte, dat claerre is dan die sonne, dat is nu mitter dootverwen bevangen” en
“O siele mijn, een dochter van Iherusalem, dat u lief, die ghisteren was blenkende en blosende, uutvercoren
uut dusenden der dusenden, dat hi nu is vael, bleec, dootverwich, besprenkelt ende beronnen mit bloede.”7
Hoewel het niet echt een courant woord was, bleef men het tot in de achttiende eeuw in de betekenis van ‘lijkkleur’, van ‘bleekheid’ gebruiken.
Behalve om 'kleur' in algemene zin te omschrijven, benutte men het woord verwe in de vijftiende eeuw ook om 'kleurende materialen' aan te duiden zoals pigmenten en kleurstoffen.9 Het is aannemelijk dat in de context van deze dubbele betekenis het woord doodverwe in het schildersjargon werd opgenomen als term om een doffe, lijkkleurige en dus bleekgroene onderschildering te omschrijven.
- Bronnen:
-
https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1979/...