Een heitje is een kwartje (25 cent), uit de guldentijd. Hier de "volksbenamingen" voor diverse munten en bankbiljetten: De munten en bankbiljetten van de gulden hebben volkse namen gekend, die met de komst van de euro grotendeels zijn verdwenen. Alleen de termen dubbeltje en stuiver worden tegenwoordig ook gebruikt voor de munten van 10 en 5 eurocent.
Spie (1-centmunt)
Stuiver (5-centmunt)
Dubbeltje (duppie) (10-centmunt), hoe een dubbeltje rollen kan
Kwartje (maffie[4], heitje (waarnaar de uitspraak: heitje voor 'n karweitje)) (25-centmunt)
Gulden (piek, pegel, pop) (Nederlandse 1 gulden)
Daalder (lammetje) (1½-guldenmunt)
Rijksdaalder (knaak, riks, achterwiel) (2½-guldenmunt)
Vijfje (Bas, Dikke stuiver, Joeter, Fiets (2 rijksdaalders)) (5-guldenmunt)
Vijfje (5-guldenbiljet)
Tientje, (joetje, mattenklopper, prent) (10-guldenbiljet)
Geeltje (25-guldenbiljet; een eerdere versie van 1861-1909 had een gele kleur)
Zonnebloem, bram, brammetje (50-guldenbiljet)
Meier, mutje, snip, bank(ie)/bankje (100-guldenbiljet)
Vuurtoren (250-guldenbiljet, met een afbeelding van de vuurtoren van Haamstede)
Rooie rug of rug (1000-guldenbiljet, dat later echter groen werd)
- Bronnen:
-
wikipedia