Wiskunde

ik snap niet hoeveel opties je kan geven in de waarheidstabel. Ik mag op de toets alleen ''en'', ''of ''en ''niet''gebruiken. niet de andere.

bijvoorbeeld het volgende:

K= koffie
T= Thee

tot hoever kan je gaan?

Toegevoegd na 1 uur:
Iets moeilijker wordt:
"Wilt u koffie en thee?"
Aangezien het niet zeker is of het de bedoeling is, dat u hier serieus op in gaat. Een passend antwoord kan zijn:
"Huh ?!"

Andere vormen:
"Wilt u geen koffie of thee?"
"Wilt u geen koffie en thee?"
Deze vragen zijn niet helemaal compleet, aangezien het niet duidelijk is waar het ‘geen’ naar verwijst.

Duidelijker wordt het als er zogenoemde haakjes worden geplaatst:
"Wilt u geen (koffie of thee)?" (a)
"Wilt u (geen koffie) of thee?" (b)
"Wilt u geen (koffie en thee)?" (c)
"Wilt u (geen koffie) en thee?" (d)


dit is letterlijk de vraag en hier moet een waarheidstafel van komen ik snap de eerste wel, als koffie, thee, koffie en thee, koffie of thee enz.

maar degene met de (a) (b) (c) (d) snap ik niet.

Toegevoegd na 1 uur:
ik moet uiteindelijk zoiets verzinnen op de toets als (a) (b) (c) (d), naast de normale begrijpelijke.

Ik moet een project doen over differentiëren en moet daarbij iemand interviewen die het dagelijks gebruikt bij zijn baan. We zijn door al onze opties heen zijn dringend vóór aankomende vrijdag opzoek naar iemand die bereid is en het gebruikt bij zijn baan. Als iemand iets weet heel graag we zijn erg gestrest.

Het cijfer van 20% is een 8,8, dat van 50% een 7,4. Ik zou graag het gemiddelde weten, maar helaas is wiskunde niet mijn sterkste vak.

Toch wil ik leren hoe ik dit in de toekomst zelf kan uitrekenen...

Wie kan me helpen?