woordsoorten benoemen

"Ik probeer jou te helpen met het begrijpen van onze moeilijke grammatica."

Volgens mij zit 't daar allemaal in.

Ik heb gister een hele mooie koe aan mijn oma gegeven.
MV: mijn oma
LV: een hele mooie koe
BWB: gister
BVB: hele (bij mooie)
Bez. VNW: mijn
HWW: heb

-Het MV is datgene dat in feite meewerkt. Meestal kan je bij dat woord aan of voor er voor zetten. (een cadeau VOOR jou bv.)

-Het LV vind je door over een zin te vragen wie/wat +gezegde +onderwerp?
BV:
Hij maakt zijn huiswerk.
Wat maakt hij?
antwoord: zijn huiswerk
zijn huiswerk is lijdend voorwerp
De jongens gooiden sneeuwballen.
Wat gooiden de jongens?
antwoord: sneeuwballen
sneeuwballen is lijdend voorwerp

-Een BWB is een bepaling die tijd, rede of plaats oid aangeeft en je kan het meestal ook weglaten.
Je kan er achter komen door bepaalde vragen te stellen over de zin.
BWB is groot.
-Waarom?
voorbeeld: VANWEGE DE VOGELPEST dit gebied afgesloten.

-Wanneer?
voorbeeld: De training begint OM VIJF UUR.

-Hoelang?
voorbeeld: De verlenging zal EEN HALF UUR duren.

-Waarheen?
Wij gaan NAAR FRANKRIJK dit jaar.

-Waarvandaan?
De meeste druiven komen UIT FRANKRIJK.

-Hoe?
De stratenmaker heeft zijn hele leven HARD gewerkt.

-waarmee?
De indiaan maakte MET EEN KLEED rooksignalen.

-Een BVB zegt iets over het bijwoord, zoals in de voorbeeldzin zegt hele iets over mooie.

-Het Bez. VNW. geeft een bezit aan. (MIJN auto, JOUW huis, HUN probleem.)

-Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat niet zelfstandig in een zin kan voorkomen maar altijd samengaat met bijv. een volt. dlw.

- Zij HEEFT gespeeld.
- Hij IS gevallen.
- Hij WORDT gezocht.

Ik hoop dat dit je verder helpt.
Mvg. rensieman