Wat een moeilijke vraag... en ik heb er toch een half uur moeten op doordenken, voor ik durfde antwoorden.
Ik twijfel dan ook tussen een aanvulling op Cryo en Thecsis die als een van de weinigen doorhebben dat de wetenschap zichzelf continu tegenspreekt bij alle veronderstellingen, maar waag me toch aan een wiskundiger antwoord:
Vraag = "Zijn alle elektronen even lang? - per atoomsoort - per schil"
Ik start weer met koper: Aan de ene kant duwen de elektronen en aan de andere kant van de massa ontsnappen ze weer.
Einsteins speciale relativiteitstheorie kennen we onder E = m.c², E = energie, m = massa, c = lichtsnelheid. Dus massa = vierkante lichtsnelheid over energie. Dit geldt voor normale massa's maar niet voor piepkleine massa's en Einstein had snel door dat het probleem begint bij het naderen van de lichtsnelheid. Al wat een massa heeft en 'rond' een grote massa draait, volgt eenparig rechtlijnige beweging en van daaruit de middelpuntvliedende kracht. Dit kan gewoon niet dus een elektron draait NIET rond een kern, want met Pi zie je dat die... dan sneller dan het licht zou. Elektronen draaien niet, ze 'WORDEN' (zijn?). Vandaar de algemene rel.theorie waarj Einstein na m.c² + correcties plaatst om de energiegrootheid juist te bepalen. Of die formule uitlegt wanneer de massa naar 0 gaat (lichtsnelheid²= oneindig groot bji massa=0 en je komt op de golftheorie uit waarbij fotonen dan wel massa-deeltjes zijn of niet).
Als de elektronen elektriciteit 'fysisch' mogelijk maken (in + duwen tegen materie = uit andere kant), dan MOETEN ze een massa hebben. En massa=lengte. Maar hier houdt het begripsvermogen al op: De prentjes tonen elektronen per schil en per atoomsoort maar dat is 100% fictie (het onvindbare gravion ooit vinden/afleiden, kan soelaas brengen). Maar doordat ze dit aan lichtsnelheid moeten doen vanuit de formule, kan er net geen massa=lengte zijn.
De oplossing is dus: Bij elektronen is lengte een combinatieeingschap van 'zijn' incl. wat ik 'verplaatsingseigenschap' noem (bewegingsgestalte). En die samen zou constant moeten zijn. Naargelang de 'verplaatsingseigenschap' hebben ze dus eigenlijk een andere 'lengte', 'diepte'... waarbij de tijd de derde dimensie vormt.
In elke fysische voorstelling 'WORDT' de elektron per schil een andere lengte.
In werkelijkheid 'ZIJN' ze identiek (even lang).