Als je aan de twee polen van een (opgeladen) batterij een een geleidend kabeltje hangt en de uiteinden daarvan in in bokaal water, zie je rond de uiteinden belletjes verschijnen. De elektrische stroom ontbindt water in waterstofgas en zuurstofgas. Het idee achter een brandstofcel is het omgekeerde; laat de twee gassen terug samengaan en haal de elektriciteit er terug uit. Meng je de gassen, dan gebeurt er niets (zolang je er geen vlammetje bij houdt ;-) ). Dus ging men op zoek naar iets wat dit proces op gang brengt en in stand houdt. Dit noemt men een katalysator. Meestal zijn dit zeldzame (en dure) stoffen zoals in dit geval platina en palladium. Men maakt in de cel een structuur die een zo groot mogelijk contactoppervlak heeft, dat van een zeer dun laagje katalysator wordt voorzien. Als je de elektriciteit de kans geeft om er uit te geraken (je maakt de boel bv geleidend door er een geleidende vloeistof in te kieperen, waarin je een min en een plus elektrode hangt met een stukje kabel aan, vervolgens bv een lampje tussen de kabels), dan versmelt er aan het oppervlak van de katalysator zuurstof en waterstof opnieuw tot water waarbij er elektriciteit wordt vrijgegeven die het licht doet branden. Hoe meer oppervlak, hoe meer elektriciteit...