Welk probleem lost de theorie 'verschuiving van continenten' op?

Juist het feit dat het nauwelijks voorkomt dat diersoorten op verschillende continenten voorkomen die ver uit elkaar liggen levert de oplossing van een evolutionair vraagstuk op. Neem bijvoorbeeld Australië en Afrika. 200 miljoen jaar geleden lagen die aan elkaar vast omdat er toen maar 1 continent was, Pangaea genaamd. Uit die tijd zijn fossielen bekend die duidelijk maken dat er toen alleen zeer primitieve, kleine zoogdieren leefden. En kijk nu eens. Afrika en Australië zijn allebei enorme landmassa's met zowel gematigde als tropische streken, gebergten, bossen, graslanden en woestijnen. Qua omstandigheden dus goed vergelijkbaar. In Afrika leven allerlei bekende zoogdieren als apen, antilopen, zebra's, leeuwen, olifanten en noem maar op. Niet één van die soorten vind je van nature in Australië. Daar komen hoofdzakelijk buideldieren voor die in Afrika weer volkomen onbekend zijn. Niet alleen de bekende kangoeroes en koalabeertjes, maar ook buidelwolven, buidelkatten, buideldassen, buidelmollen, buidelmiereneters en nog veel meer. De evolutionaire les hieruit is dat soorten zich altijd aanpassen aan hun omgeving en dat die aanpassingen berusten op min of meer toevallige veranderingen in het erfelijk materiaal. Zoogdier of buideldier (de eerste worden als minder primitief beschouwd dan de tweede), ze ontwikkelen zich tot soorten met dezelfde aanpassingen aan dezelfde omstandigheden en toch zijn het volkomen verschillende soorten. Het milieu selecteert dus en moet het daarbij doen met het aanbod aan erfelijke eigenschappen en daarin opgetreden mutaties. Dat is een kernpunt van de evolutietheorie.