Spie (1-centmunt)
Stuiver (5-centmunt)
Dubbeltje (duppie) (10-centmunt), hoe een dubbeltje rollen kan
Kwartje (maffie[2], heitje (waarnaar de uitspraak: heitje voor 'n karweitje)) (25-centmunt)
Gulden (piek, pegel, pop) (Nederlandse 1 gulden)
Daalder (lammetje) (1½-guldenmunt)
Rijksdaalder (knaak, riks, achterwiel) (2½-guldenmunt)
Vijfje (Bas, Dikke stuiver, Joeter, Fiets (2 rijksdaalders)) (5-guldenmunt)
Vijfje (5-guldenbiljet)
Tientje, (joetje, mattenklopper, prent) (10-guldenbiljet)
Geeltje (25-guldenbiljet; een eerdere versie van 1861-1909 had een gele kleur)
Zonnebloem, bram, brammetje (50-guldenbiljet)
Meier, mutje, snip, bank(ie)/bankje (100-guldenbiljet)
Vuurtoren (250-guldenbiljet, met een afbeelding van een vuurtoren)
Rooie rug of rug (1000-guldenbiljet, dat later echter groen werd)
Toegevoegd na 1 minuut:
Ik had het binnen 10 seconden gevonden :D
- Bronnen:
-
http://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlandse_gulden