De monarchie is alleen af te schaffen als zowel het Statuut als de Grondwet gewijzigd worden.
Hoofdstuk 8 van de Grondwet legt de procedure vast waarmee de grondwet gewijzigd wordt. Deze procedure verloopt in twee stappen over de twee Kamers heen.
Er wordt een voorstelwet gemaakt die met een normale meerderheid aangenomen moet worden. Nadat de voorstelwet is aangenomen, wordt de Tweede Kamer ontbonden. Binnen drie maanden volgen verkiezingen voor een nieuwe Tweede Kamer en komt het parlement in zijn nieuwe samenstelling bijeen.
De nieuwe Staten-Generaal behandelen nu de voorgestelde wijziging. De Tweede Kamer kan de wet niet amenderen. De nieuwe Staten-Generaal moeten het voorstel van de oude Staten-Generaal dus aannemen of afwijzen zoals het er ligt. Bovendien geldt nu dat Tweede en Eerste Kamer met een versterkte meerderheid (een tweederdemeerderheid) voor moeten stemmen om de grondwetswijziging werkelijk door te voeren.
Als de nieuwe Staten-Generaal het voorstel aanvaarden, maakt de Koning de wijziging bekend. Meteen daarop treedt de wijziging in werking.
In het geval van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden zendt de Koning een ontwerp van rijkswet gelijktijdig met de indiening bij de Staten-Generaal aan de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Vervolgens vindt er een procedure plaats waarbij de Staten-Generaal betrokken zijn.
De Koning moet dus zijn eigen afstand tekenen. Daarbij zijn er veel acties te ondernemen om zowel het Statuut als de Grondwet te wijzigen. Het makkelijkste is uiteindelijk een revolutie.