Met het afschaffen van de adel en de hoge geestelijkheid werd in theorie iedereen gelijk: allen citoyen (= burger). In de praktijk waren er echter de burgerij (bourgeoisie) en de proletariers (werkvolk, ...). Hoe mooi alles in theorie ook klonk (égalite=gelijkheid) in de praktijk had het gepeupel niets te zeggen. Typerend was bijvoorbeeld de houding ten opzichte van religie: zelfs de atheistische burgers waren er van overtuigd dat de lage klasse, het volk best godsdienstig bleef. Godsdienstigheid = gehoorzaamheid, redeneerden ze. Victor Hugo heeft prachtige boeken geschreven over het lot van het volk na de Franse revolutie.