Waarom wordt er 1-propanol aan de monsters voor de GC toegevoegd?

Hierbij een deel van de methode: 1. Pak per monster een maatkolfje van 10 ml en vul de maatkolf met precies 9,00 ml voorbewerkt monster.
2. Voeg 0,200 ml (200 µl) n-propanol toe.
3. Vul het maatkolfje daarna direct aan met het overgebleven monster tot aan de maatstreep.
4. Vul de headspace flesjes met 25% hoeveelheid monster (75% headspace).
5. Incubeer bij 60 graden Celsius gedurende 20 minuten.
6. Stel de apparatuur instellingen op:
• T(injectie) = 250oC (of 300 oC)
• T(detectie) = 300oC
• Stationaire fase: Polydimethylsilane, 5% phenyl
• Injectievolume: 0,2 tot 0,5 ml gas met gasspuit
• Oventemperatuur: 60 graden Celsius
• Gasflow: 1,2 ml/min: pas dit zo nodig aan.
7. Injecteer de monsters.
8. Bereken de verhouding van de piek¬oppervlakte van de ethanolpiek (AEt) t.o.v. de n-propanolpiek (APr).
9. Zet de verhoudingen van de piekoppervlakten (AEt/APr) in een grafiek uit tegen het volumegehalte in % ethanol.
10. Bepaal grafisch het volumepercentage ethanol in de het monster.

Dus dan is de vraag :
In een proef moet ik 1-propanol toevoegen. Waarom hebben ze dat zo bedacht ?
Antwoord : omdat je dan iets te meten hebt.

De isopropanol dient dus niet alleen als interne controle, maar als interne standaard waarmee je de concentratie ethanol bepaalt.