v = g*t
s = 1/2 * g* t^2
Stel, je weet t, en g is eigenlijk altijd 9.81, dan kun je zowel snelheid als afstand berekenen. Als de snelheid gevraagd wordt, kun je de bovenste formule gebruiken. Je hebt dan twee waarden, die kun je invullen, en dan komt daar een 'v' uit, die staat voor de snelheid. Als je s moet berekenen, vul je de tweede formule in.
Bij bereken-vragen, moet je altijd de informatie verzamelen die je nodig hebt om iets te kunnen berekenen. Stel, je weet de snelheid, en gevraagd is de tijd, dan kun je v en g invullen, en kun je dus t berekenen.
Het is vrijwel altijd zo dat je een formule helemaal in kunt vullen, en dat er maar 1 waarde ontbreekt. Die waarde kun je zodanig berekenen, omdat er een vergelijking ontstaat met 1 onbekende. Die kun je dan oplossen.
Toegevoegd na 4 minuten:
Een voorbeeld: stel, een bal valt van 100 meter hoogte op aarde. Wat is dan de tijd die de bal erover doet om tot de grond te komen?
Antwoord:
s = 100 m
g = 9,81, want het is op aarde, en daar is g gelijk aan 9.81
Dan hebben we de vergelijking:
s = 1/2*g*t^2
100 = 1/2 * 9.81 * t^2
t^2 = 100/(1/2*9,81)
t = wortel(100/(1/2*9,81))
Nu zie je, dat we de waarde van t hebben berekend, omdat we alle andere waardes van de formule hebben. Daarom moet je dus altijd kijken naar de formules waar maar 1 onbekende in staat, zoals de eerste formule: s hebben we, g hebben we, dan blijft t over, en valt t dus te berekenen.