Het klinkt misschien klinisch,maar strikt gesteld is een overleden mens géén mens meer in díe zin,dat er geen levensactiviteit meer is door de complete chaos/het verval der lichaamscellen,het volledig afwezig zijn van enige levensfunctie én de afwezigheid van enigerlei vorm van bewustzijn: m.a.w.,dan is het gewoon een,zoals dit altijd zo genoemd wordt (terecht) een "stoffelijk overschot" .
Wanneer iets niet aan de criteria van "levend organisme" (meer) voldoet,is het in de technische betekenis gezien dus níet langer een "levend wezen" (dat op de omgeving reageert,dat een stofwisseling heeft,dat groeit,dat ademt,denkt,zintuiglijke activiteiten bezit,dat zich kan voortbewegen,enz.) en binnen jouw vraagstelling dus níet langer een mens.
Echter: de nagedachtenis blíjft de overledene als mens beschouwen,want zo "leeft" degeen die overleden is,in onze herinnering voort: gekoppeld aan onze gevoelens ervoor,gekoppeld aan onze herinneringen,ervaringen die we ermee hebben gedeeld en omdat ons bewustzijn (herinneringen,gedachte,gevoelens,enz.) deel van ons,als levend wezen,in casu,als mens is,blijft degeen die overleden is voor óns,de nabestaanden,éven waardevol én dus menselijk dan toen diegeen nog leefde.
We "internaliseren" a.h.w. die persoon,dus we maken die persoon (alle herinneringen daaraan) tot deel van ons eigen bewustzijn en dáárdoor "blijft" die persoon,die overleden is,een mens: hij/zij blijft door óns,de nabestaanden,zo zijn/haar menselijkheid behouden.
Hóe lang dat ook geleden moge zijn......