Meestal gaat de spaarrente mee met een daling of stijging van de inflatie. Dit komt omdat de inflatie een indicator is van het economisch tij, net als de spaarrente. Gaat het goed met de economie, dan willen bedrijven graag investeren en is er meer behoefte aan geld waardoor de rente toeneemt. Tevens hebben mensen meer geld, waardoor ze meer kunnen betalen en de prijzen omhoog kunnen (inflatie). Dit is het klassieke beeld van de economie.
Minder vaak voorkomend is dat de inflatie omhoog gaat terwijl de economie stagneert of omlaag gaat. Dit verschijnsel heet "stagflatie". Begin 20e eeuw hielden de meeste economen dit niet voor mogelijk: bij groei hoorde inflatie, bij krimp deflatie. De econoom en latere Nobelprijswinnaar Milton Friedman voorspelde dat stagflatie wel degelijk mogelijk was. Toen het in de jaren '70 in Amerika in de praktijk ook bleek, vestigde hij hiermee zijn reputatie.
De gangbare benadering gaat echter slechts van een wijziging in vraag naar producten uit. Prijzen zijn echter mede afhankelijk van het aanbod van een goed. Als bedrijven minder aanbieden (omdat zij bijvoorbeeld moeten inkrimpen), zullen de prijzen van dit goed bij een gelijkblijvende vraag dus gaan stijgen. Terwijl de productie terugloopt, loopt de prijs op. Brazilië kampte tot voor kort met stagflatie, evenals Nederland in de jaren '80.