De oorsprong van Halloween voert terug naar de Kelten, ver voor het begin van de christelijke jaartelling (ca. 400 vChr.). De Kelten hadden uiteindelijk de macht in een groot deel van Europa, van Ierland tot Turkije (Ankara). Zij vierden tweemaal per jaar het begin van een halfjaarlijkse periode: 1 mei de zomer en 1 november de winter. Op 31 oktober werd oudejaarsavond gevierd met heidense gebruiken over o.a. boze geesten..
(Nog tot ver in de 20ste eeuw had deze Keltische jaartelling ook in Nederlanden invloed: de meeste dienstverbanden in de landbouw begonnen op 1 mei of 1 november.)
In de christelijke (rooms-katholieke) kerk was Allerheiligen (de herdenking van alle heiligen) oorspronkelijk op 13 mei. Ook daarom was op 13 mei 609 het heidense Pantheon in Athene ingewijd voor de christelijke eredienst en toegewijd aan de Moeder Gods en alle martelaren onder de titel Sancta Maria ad Martyres. In 844 werd Allerheiligen door paus Gregorius IV verplaatst naar 1 november - onder invloed van de Keltische nieuwjaarsdag. De avond daarvoor (31 oktober, de oudejaarsavond) werd toen in het Engels Allhallows Eve (allerheiligenavond) genoemd. Allhallows Eve werd vereenvoudigd tot Halloween.
Oorspronkelijk was de Keltische oudejaarsdag verbonden aan allerlei heidense gebruiken die betrekking hebben op boze geesten en zielen der afgestorvenen. Geleidelijk maakten deze plaats voor spoken, geesten en zwarte katten. En werd het een luchthartiger kinderverkleedfestijn met allerlei grapjes.
Bronnen: o.a. Winkler Prins encyclopedie.