Latex, de melkachtige vloeistof waarvan rubber wordt gemaakt komt uit de rubberboom Hevea braziliensis. Die komt oorspronkelijk uit Brazilië maar groeit tegenwoordig ook in Azië, bijvoorbeeld in Thailand, Indonesië en Maleisië. Je herkent de bomen aan de bakjes die eraan hangen. Die zijn bedoeld om de latex op te vangen. De latex zit in aders vlak onder de bast van de rubberboom, die als een spiraal om de stam heen draaien in een hoek van dertig graden.
Ze maken een snee in de lengte van de ader en hangen er een bakje onder, gemaakt van een halve kokosnoot. Ze voegen wat water toe aan de latex en een druppeltje mierenzuur. De rubberdeeltjes klonteren nu samen. De klontjes worden gezeefd en platgedrukt in een platte, lage bak zodat er een dunne laag komt. Dat vel wordt een paar uur in de bak gedroogd.
Wanneer er een hele stapel vellen ruw rubber gemaakt is worden ze onder elkaar onder een pers gelegd en wordt er een grote baal van gedrukt. Als de vellen brokkelig zijn worden de gedroogde brokken vermalen en in een pers bij 140°C tot balen geperst. Dan worden de ruwe balen zacht gemaakt met een speciale machine, de masticeermachine. Die kneedt, hakt en mengt de balen rubber zodat het materiaal zacht en makkelijk te verwerken wordt. Een beetje vergelijkbaar met de manier waarop je voedsel in je mond maalt, kauwt en mengt met speeksel.
Er wordt kleurstof en een schepje zwavel aan toegevoegd. Dat is nodig om te zorgen dat het rubber elastisch is en niet breekt wanneer het uitgerekt wordt, maar terugveert naar zijn oorspronkelijke vorm. Vervolgens is er weer een machine nodig, de zogenoemde extruder. Die verhit het rubber en perst het over een cilinder, de mal, in de gewenste vorm. Die mal wordt onder hoge druk verhit tot zo’n 180°C, waardoor het zwavel reageert. Dat chemische proces heet vulkaniseren. Na afkoelen heb je rubber.
- Bronnen:
-
http://www.hoedoe.nl/wetenschap-techniek/s...