In de tijd van Dikkertje Dap (1959 waren er twee soorten klontjes.
1. Het harde klontje kandijsuiker, zowel bruin als wit. Werd in een kopje thee gedaan en smolt langzaam. Vrijwel in onbruik geraakt.
2. Het zachte blokje suiker, ook wel broodsuiker genoemd. Smelt snel. Nu nog vaak gebruikt in thee of koffie en, in kleinere stukjes, in bijvoorbeeld suikerbrood.
Het is aannemelijk dat een giraf liever een zacht klontje heeft (broodsuiker) dan een hard klontje kandijsuiker.