Frans vindt zijn oorsprong in het Latijn, een taal die voor elk werkwoord een stam (bijvoorbeeld audi-, horen) had en voor elke tijd een aparte uitgang (bijvoorbeeld -o (audio, ik hoor) of -vi (audivi, ik heb gehoord). Die systematiek is deels blijven bestaan in het Frans. Wat het Latijn niet had, en de tegenwoordige Westeuropese talen wel, zijn aparte woorden voor de persoonlijk voornaamwoorden (ik - jij - zij - hij - wij enz). Welke persoon bedoeld werd zag je aan de uitgang van de werkwoordsvorm.
Vergis je trouwens niet, ook in het Nederlands heb je veel tijden, alleen wij zijn slordige sprekers en verbasteren een hoop. Dus daarom lijkt het misschien dat wij alleen nog tt, vt en tt hebben. Maar formeel bestaan ook hier de tijdsvormen die ook in het Latijn werden gebezigd. Alleen herkennen de meeste mensen die niet als zodanig. "Ik hoopte dat ik je op het feest zou hebben gezien" wordt al snel "Ik hoopte dat ik je op het feest zag". 'Zag' is dan niet onvoltooid verleden tijd maar een verbasterde conjunctief.
Kijk maar eens op de link, dan zie je een schier eindeloze lijst met steeds een terugkerende stam van het werkwoord en dan al die uitgangen die het woord krijgt, afhankelijk van persoon en tijd en plaats in de zin.
- Bronnen:
-
http://nl.wikipedia.org/wiki/Algemene_Lati...