wanneer is het woord klootjesvolk in Nederland 'uitgevonden' en waar stond dat destijds voor?

Waarschijnlijk rond 1600. Bredero had het in 1612 al over het klootjesvolck.

'Dit klootjes volck vande vesten, of uyt de slopjes', 'Dit klootjesvolk van de wallen of uit de sloppen'.
Samenstelling van het verkleinwoord van kloot en volk. De betekenis van het eerste lid is niet duidelijk. Kloot ‘onbeduidend persoon’ is een zeldzame betekenis; WNT denkt daarom aan kloot ‘zaadbal’, hetzij in de zin van ‘iets waardeloos in het algemeen’, hetzij dat klootjesvolk een schimpnaam van intellectuelen was voor ‘volk dat alleen voor het seksuele leeft’. Een vierde mogelijkheid is verwijzing naar de woonomstandigheden: ‘volk dat op een klootje/kluitje, in de dichtbevolkte wijken leeft’, vergelijkbaar met steegjesvolk en vestjesvolk ‘het arme volk uit de steegjes resp. uit de buurt van de stadswallen’, termen met een oudste attestatie bij dezelfde auteur (Bredero) als klootjesvolk.

Toegevoegd na 5 uur:
Huidige betekenissen, met negatieve connotaties:
- mensen met weinig fantasie en geen interesse in politiek en kunst
- janhagel, plebs, gepeupel, het gewone volk

Armand zong in 1967 al: "Wat Het Klootjesvolk Wil Weten."